top of page

Interview met Jussi Adler-Olsen

 

 

Vanaf het moment dat hij in 2007 begon met het schrijven aan de serie rond afdeling Q, een speciale politie-eenheid in Kopenhagen, is de bekendheid en populariteit van Jussi Adler-Olsen enorm toegenomen. Voor de promotie van zijn nieuwste boek van de serie, Slachtoffer 2117 uitgegeven door Prometheus, is hij even in Nederland. We ontmoeten elkaar in de prachtige lobby van het Hotel de L’Europe in Amsterdam, die geheel in Kerstsfeer is gehuld. Jussi Adler-Olsen is een aimabele, vriendelijke man, die zeer ontspannen overkomt. De voertaal is Engels. Aangezien het personage Slachtoffer 2117 een bootvluchtelinge is die dood aanspoelt aan de kust, begin ik het gesprek meteen met de vluchtelingencrisis, aangezien deze de aanleiding van dit verhaal vormt.

 

Jussi: ‘Drie, vier jaar geleden heeft Angela Merkel [de bondskanselier van Duitsland] de grenzen opengesteld voor de vluchtelingen. Binnen no-time kwamen een miljoen mensen Duitsland binnen. Het probleem was dat deze mensen niet geregistreerd werden. Immigranten moet je natuurlijk altijd registreren bij de grens. Alle landen in Europa moeten Spanje, Italië en Griekenland hierin steunen. Maar dat is niet gebeurd. Zodoende liepen duizenden mensen over onze snelwegen Denemarken binnen, zonder papieren. Dat was een grote schok voor ons land om dat te zien. Heel veel van deze mensen hadden ook geen paspoort; dat was afgepakt, weggegooid of vervalst. Dit maakte grote indruk op me. Toen ik begon met het uitwerken van mijn idee over serie Q, in 2005, had ik nooit gedacht dat het toen meest vredelievende land van het Midden-Oosten, Syrië, het ergste land van allemaal zou worden. Ik heb best veel moeten veranderen in de loop van mijn boeken. Telkens wanneer Assad iets zei, heb ik grote post-its geplakt op de muur. Dit en dit is een leugen, in het rood, en dit en dat is de waarheid, in het groen. Bij het schrijven van dit laatste boek heb ik zeker tien post-its van groen naar rood veranderd of omgekeerd, opdat het verhaal weer zou kloppen.’

 

Roelant: ‘Dat lijkt me erg grappig om te doen.’

 

Jussi: ‘Niet echt, het zou veel gemakkelijker zijn geweest om alles zo te laten. Maar ik was gewoon bang dat de lezers tegenstrijdigheden zouden vinden. Zodoende heb ik Assad uit Irak afkomstig laten zijn, in plaats van Syrië. Ik wist dat slachtoffer 2117 de pleegmoeder van Assad zou zijn, maar hoe alles verder te combineren was nog een hele puzzel. Elk jaar woon ik in de winter enkele maanden in Barcelona. Op het strand staat een groot bord dat aangeeft hoeveel mensen er dat jaar op zee verdronken zijn tijdens hun poging om in krakkemikkige bootjes Europa te bereiken. In 2018 waren dat er 3680. Iedereen loopt langs dat bord en gaat door met zijn leven. Ik ook, tot ik me opeens ging schamen, omdat al die cijfers overeenkwamen met mensen zonder dat ik me dat echt besefte. Geen mens is alleen maar een nummer. De enige manier dat ik er zelf iets aan kon doen, was om er één nummer uit te halen, 2117, en daar mijn verhaal omheen te maken.

Probleem was wel dat ik nog nooit in Irak of Syrië ben geweest, en dat ook niet ga doen. Ik heb zo’n vijfhonderd pagina’s rapporten van Amnesty doorgenomen en heb met diverse journalisten over de gevangenissen in die landen gepraat. Allemaal zeiden ze tegen me: we kunnen je vertellen hoe het daar drie maanden geleden was, maar hoe het er nú is, weten we niet precies. Dergelijke uitdagingen waren er legio tijdens het schrijven van dit boek. En ik haat het om een slechte researcher te zijn, dus moest ik steeds dieper graven.’

 

We worden even onderbroken door onze fotograaf die een paar plaatjes met een andere achtergrond wil. Ontspannen doet Jussi wat er gevraagd wordt, terwijl hij zijn liefde voor Nederland uitspreekt.

 

Jussi: ‘Deze korte bezoekjes aan landen voor mijn boek promotie ben ik gewend. Maar Amsterdam vind ik heerlijk. Ik was net nog even langs de Febo om een bamihap te eten en een kroket. Heerlijk! Daar kan ik echt naar uitkijken. Ik heb een half jaar in Rotterdam gewoond, een tijd geleden inmiddels. Daar was ik tijdens de kroning van Koningin Beatrix in 1980, met al die rellen van de krakers. Het Waterlooplein was toen nog een vlooienmarkt.’

 

Roelant: ‘Nu staat er onze trots, het Operahuis.’

 

Jussi: ‘Ja, prachtig. Ik ben dol op opera, met name de intermezzo’s. Wanneer ik schrijf luister ik continu naar dat soort muziek. Als ze gaan zingen, leidt dat me teveel af. Vandaar mijn voorliefde voor de instrumentale tussenstukken. Ik kom uit een familie waar klassieke muziek heel erg belangrijk was. Met de paplepel ingegeven. [like mother’s milk, zegt Jussi letterlijk]. Mijn naam, Jussi, komt van de Zweedse operazanger Jussi Bjørling, waar mijn moeder een grote fan van was. Ik heb drie oudere zussen. Als je verhalen over vrouwen wilt schrijven, moet je gewoon drie oudere zussen hebben. Die hebben me alles geleerd over vrouwen. Zelfs hoe diep je je tong in een andere mond moet steken bij het kussen, of hoe je close moet dansen.’

 

Roelant: ‘Ik moet meteen aan uw personage Rose denken.’

 

Jussi: ‘Rose is niet een van mijn zusters. Maar ik moet toegeven dat de oudste van die drie ook een beetje gek is. Rose is een mooi voorbeeld van anarchie. Dat had ik nodig. Ik had chaos nodig in mijn afdeling Q.’

 

Roelant: ‘Daar bent u in geslaagd, al is uw hoofdpersoon, Carl, nogal lui.’

 

Jussi: ‘Klopt, maar hij heeft heel wat geheimen. Dat is interessant. Al mijn drie hoofdpersonages, Carl, Assad en Rose, hebben hun geheimen. Ik wilde niet een ouderwetse verdeling hebben als Don Quichot en Sancho Panza of zoals Sherlock Holmes en Watson. De speurder en zijn domme hulpje.’

 

Roelant: ‘U heeft de zaak omgedraaid.’

 

Jussi: ‘Precies. Wie is de baas of de belangrijkste? Het zijn altijd de hulpjes van Carl die de zaak oplossen. Daar hou ik van, dat vind ik grappig.’

 

Roelant: ‘U heeft eens in een interview gezegd dat Carl op u lijkt.’

 

Jussi: ‘Oh, ja, best wel een beetje. Het is een beetje schizofreen, omdat Carl zowel goed als slecht is, alsmede op hetzelfde moment vriendelijk en aardig. Ik ben niet de slechte kant van hem, maar de aardige.’

 

Roelant: ‘Maar Carl is lui.’

 

Jussi: ‘Dat is een deel van mijzelf. Ik ben extreem lui.’

 

Roelant: ‘Dat doet me denken aan een andere schrijver, Dashiell Hammett [Amerikaans detectiveschrijver wiens boeken herhaaldelijk verfilmd zijn oa. met Humphrey Bogart], die zelf aangaf dat het zwaarste werk dat hij ooit gedaan had, het in- en uithalen van een blad papier in zijn type machine was.’

 

Jussi: ‘Die was echt lui. [pauzeert even] Mijn vader was de best opgeleide man in heel Denemarken. Hij had vijf universitaire diploma’s, was dirigent bij het Conservatorium, speelde viool, heeft steno systemen ontwikkeld en ga zo maar door. Ik vroeg hem op een keer waarom we altijd zijn rug zagen omdat hij weer aan het studeren was. Is het zo leuk om altijd maar weer door te leren? Ja, dat is zeker leuk om telkens weer iets nieuws te leren, zei hij, maar de belangrijkste reden dat ik alsmaar doorga is omdat ik mij schaam hoe lui ik ben. Dat is ook meteen mijn antwoord. Ik moet als een gek aan het werk zijn om te voorkomen dat ik mij realiseer hoe lui ik eigenlijk ben. Maar tussen het schrijven door, hahaha. Dan is het de voeten op tafel en een beetje gitaar spelen, of piano of TV kijken. Ik moet van mijzelf erg hard werken, want ik ben zo bevoorrecht. Mijn vader complimenteerde mij dat ik zoveel verschillende talenten had. Maar het grootste talent van allemaal is je geluk, zei hij. Ik begreep wat hij bedoelde. Ik ben geboren in een fijne familie, in een fijn land.’

 

Roelant: ‘Uw vader nam u mee in zijn zeilboot. Echt van die vader-zoon dingen.’

 

Jussi: ‘Ook mijn moeder was van hetzelfde laken en pak. Mijn vader vertelde dikwijls van vroeger. Hij was altijd de beste van de school geweest, totdat er een nieuw meisje op school kwam die nóg beter was dan hij. Prompt werd hij verliefd op haar. Dat was mijn moeder. Zij kwam uit een Duitse immigranten familie. Haar vader was een slimme vent die van alles uitvond, maar hij was zijn tijd ver vooruit. Hij ging continu bankroet. Hij zag er altijd heel elegant uit, net als jij. Toen mijn ouders elkaar voor de eerste keer ontmoetten, vroeg mijn vader haar of zij de rest van haar leven met hem wilde doorbrengen. Na een kleine aarzeling zei ze: Ja. Dat was het eerste woord dat ze tegen hem heeft gezegd. Ze zijn altijd samen gebleven. Ja, ik heb geluk gehad. Ik ben bevoorrecht dat ik uit zo’n warm gezin kom. Dat besef ik maar al te goed. Maar het is ook een uitdaging. Wetende dat je geluk hebt gehad, moet je het ook verdienen. Moet je het waar maken, zeg maar. Wanneer ik in januari naar Barcelona ga om daar te schrijven, besef ik de mazzel die ik heb om dat te kunnen doen. Ik dank mijn vrouw die me daar de ruimte voor geeft. Maar om die reden moet ik ook schrijven en niet mijn tijd verlummelen. Ik mag daar niet lui zijn. Ik doe hetzelfde als mijn vader altijd deed: steeds maar doorgaan en je best doen. Nu moet ik nog twee boeken in deze serie schrijven voor ik het rustiger aan kan gaan doen. Dat doel heb ik voor mijzelf gesteld. Maar ik voel me nu zo lui.’ [we lachen beide]

 

Roelant: ‘Hoeveel tijd kost het u om uw boeken te schrijven?’

 

Jussi: ‘Slachtoffer 2117 heeft me twee en een half jaar gekost. Een jaar langer dan normaliter denk ik. Dat kwam gedeeltelijk ook door mijn gezondheid. In maart 2018, terwijl ik aan het schrijven was in Barcelona, kreeg ik opeens van het ene op het andere moment een spinnenweb beeld voor mijn ene oog. Nadat de oogspecialist in Barcelona een netvliesloslating constateerde, ben ik met de grootste spoed teruggevlogen naar Kopenhagen en daar geopereerd. Daarna moest ik twee maanden revalideren. Dat betekende: niet lezen, niet schrijven, alleen rechtdoor kijken, als in een tunnel. Ik hou van televisie, maar om nou twee maanden bijna niets anders te kunnen… Gelukkig is alles goed gegaan, maar dat verklaart waarom dit achtste deel zo lang op zich heeft laten wachten. Ik hoop de volgende delen wat sneller op de markt te kunnen brengen. Mijn streefdatum voor boek negen is december 2020.’

 

Roelant: ‘U spreekt niet altijd lovend over Denemarken. U laat een van de personages spreken over die, ik citeer: inferieure politie uit dat inferieure land Denemarken.’

 

Jussi: [aarzelend] ‘Heb ík dat geschreven? Hoe moet ik daar nu commentaar op geven? Ik denk dat Denemarken zich in een grote puinhoop bevindt. In 2001 kregen we een nieuwe premier, Anders Rasmussen, die liberaal was op een verkeerde manier. Later werd hij ook nog secretarisgeneraal bij de NAVO. En ik vreesde voor de wereld! Op zoveel verschillende manieren is hij een man zonder empathie. Hij jaagt zijn doelen na op een dusdanig heftige manier dat we ons binnen no-time in twee verschillende oorlogen hebben begeven. Wij zijn een beetje zoals de Belgen waren in de jaren 60 en 70. Onze soldaten zijn overal ter wereld. Al die doden ook. Hij heeft de houding ten opzichte van familiebanden veranderd hier in Denemarken. Wij zijn een sociaaldemocratische maatschappij. En wij zorgen voor elkaar, voor onze familie. Maar hij heeft de nadruk op het individu gelegd. Net als in Amerika stelt hij dat je zelf de smid, de creator, van jouw eigen bestaan bent. En dat je je eigen fortuin moet maken, net als president Bush destijds predikte in Amerika. Onze hele samenleving veranderde. Opeens doet iets het niet meer, omdat het mensen niet meer interesseert. Dit soort liberalisme is zo gevaarlijk, dus als ik minder lovend schrijf over mijn eigen land komt dat uit mijn hart. Het doet me pijn. En dan zijn we nog wel het gelukkigste volk op aarde. Maar we zijn gefrustreerd. De polarisatie neemt alleen maar toe. Het gat tussen links en rechts is enorm nu. Holland was mijn voorbeeld voor zoveel jaren. Met name hoe jullie immigranten opvingen, maar dat is lang geleden. De Denen verlangen naar oude, vervlogen tijden. Maar alleen oudere mensen zoals ik. De jongeren weten gewoon niet meer hoe het was in ons land vroeger. Hoe gemakkelijk alles met rustig overleg en overeenstemming werd besloten. In mijn boeken wil ik niet met het vingertje wijzen, maar ik wil een brug maken met humor. Ik wil mensen laten lachen over die kloof heen. In Denemarken zijn we gelukkig goed in het lachen om onszelf. Daar moeten we aan vasthouden en hopen om zo die kloof een beetje te dichten.’

DSC_0591.jpg
DSC_0607.jpg
DSC_0598.jpg
DSC_0615.jpg
bottom of page